van zaag
Wanneer een
zaag
haar tanden in een stuk
hout
zet, hangt het van de grootte, stand en
scherpte van die tanden af of er veel zweet zal vloeien.
En van de houtsoort natuurlijk. Een
vuren
balkje is zo dóór, een stuk
eikenhout
is met een botte of verkeerde zaag niet te doen.
Voor het scherpen van de tanden dient een driehoekige
vijl.
De
zaagzettang
dient voor de zijdelingse stand: om en om wijzen de tanden wat naar buiten.
De hoek van de tanden is een gegeven dat per zaagsoort vastligt.
Bij de huis- tuin- en keukenzaag, wat netter 'handzaag' genoemd,
wijzen de tanden wat naar voren, van de zager af.
Daardoor wordt met het hele lichaamsgewicht de zaag door het hout geduwd,
terwijl het terughalen soepel loopt. Tenminste, wanneer de zaag zich niet
vastklemt in de zaagsnede. Is dat wel zo, dan staan de tanden niet genoeg uiteen.
Het duidelijkst blijkt de variatie in tanden bij de vergelijking van de
schulpzaag
en de kortzaag.
De eerste is bedoeld voor het
schulpen,
het met de lengterichting van het hout meezagen.
De tanden zijn maar weinig gezet en staan 'op stoot', de zijde die van de zager afwijst maakt een hoek van 90° met de onderlijn.
Ze zijn recht t.o.v. het blad gevijld.
De
kortzaag
dient voor het
afkorten
van balken, de tanden wijzen niet vooruit en staan onder een hoek van 115°;
ze zijn om en om meer naar buiten gezet en zijn tegen elkaar in gevijld.
Andere toepassingen vragen weer andere tanden. Bij een ijzerzaagje,
bijvoorbeeld, wijzen de tanden naar je toe.
Je trekt met veel kracht en duwt het smalle zaagblad daarna weer soepel van je af.
Tekst: Jean Penders, 02-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders